Een Parijs’ café in de jaren 60. Heerlijke zin, heerlijke setting voor een boek. In het café van de verloren jeugd van Patrick Modiano (uit 2008) staat vol met heerlijke zinnen.
Geladen zinnen, die schitteren in eenvoud (‘Ze zei dat het voortaan te laat zou zijn om terug te gaan naar haar echtgenoot’) of regelslang dansen (‘In dit leven, dat soms veel weg heeft van een braakliggend terrein zonder wegwijzers, zou je tussen alle vluchtlijnen en verloren horizonnen een paar aanknopingspunten willen vinden en een soort kadaster opstellen, om niet langer het gevoel te hebben dat je stuurloos rondzwerft’).
Nobelprijswinnaar Modiano schreef een portret van de jonge Parisienne Louki, die dolend door het leven gaat en constant op de vlucht lijkt. Voor wie of wat is onduidelijk.
Soms detective, soms sfeertekening
Haar tragische verhaal wordt afwisselend verteld door haarzelf en drie andere bezoekers van de Condé, een buurtkroeg waar zich allerlei vaag-artistieke types van verschillende leeftijden ophouden. Per hoofdstuk kom je meer over haar te weten, maar aan het einde weet je toch ook weer heel weinig.
Soms leest het boek als een detective, soms is het een meanderende sfeertekening, een liefdesbrief aan Parijs – inclusief een vloedgolf aan wijk- en straatnamen. Met veel van die eenvoudige zinnen die hele gevoelswerelden oproepen.
Personages komen en gaan. Iedereen is zoekende en in zichzelf gekeerd. Als de hoofdpersonen terugblikken op hun tijd in de Condé, lijken ze niet meer precies te weten wat er zich heeft afgespeeld en wat geleid heeft tot Louki’s lot. De herinneringen aan vroeger zijn fragmentarisch, de tijd – onverbiddelijk – was er niet zuinig op.
Wat aan het einde van het boek blijft hangen is een soort weemoedig gevoel. Dat dingen voorbijgaan en daarna nooit meer echt te vatten zijn. Modiano wordt niet voor niets de meester van de melancholiek genoemd.